woensdag, 8 januari 2025

Het groepsleven begint vaak op de dagbesteding of in het inloophuis. Eenmaal in een zorginstelling wonen veel mensen in een kleinschalige groepswoning, met alle voor- en nadelen van dien. Allereerst schetst Maritza de ontwikkelingen van leefgroepen in de ouderenzorg.

Ontwikkelingen van groepen ouderen

Eerder waren er verzorgingshuizen voor mensen met een lage (of geen) zorgindicatie en verpleeghuizen voor mensen met wel een hogere zorgindicatie. Bij verpleeghuizen was er daarbij eerst sprake van meerpersoonskamers, maar later werd vanuit wetgeving verplicht dat iedereen een eigen kamer had. Er werd onderscheid gemaakt tussen pg, somatiek en gp. Afdelingen voor mensen met dementie waren onderverdeeld in ‘begeleiding', ‘verzorging’ en ‘verpleging’ en bewoners verhuisden met enige regelmaat. Begin van de 21ste eeuw ontstond het ‘kleinschalig wonen’ als een soort ‘vervangend gezin’ voor mensen met dementie, waarbij het oorspronkelijke idee was een groep van maximaal 6 bewoners. Een stabiele woonomgeving waarbij verhuizen niet meer nodig was. Voor het verzorgingshuis vielen de indicaties weg, waardoor deze huizen zich door ontwikkelden tot andere zorgconcepten. Er ontstonden huizen/afdelingen met specialisaties zoals Korsakov, Huntington en Jonge mensen met dementie.

Vandaag de dag wordt veel nagedacht over hoe te differentiëren en groepen samen te stellen binnen verpleeghuizen. Het onderscheid op basis van diagnosen lijkt te vervagen. Maar hoe deel je groepen dan in? Doe je dit bijvoorbeeld op basis van leefstijl, culturele achtergronden of zorgbehoeften (rust vs activiteit, hoeveelheid sturing). Ongeacht op welke manier je bewoners indeelt in groepen, het effect is dat er een homogene groep ontstaat. Het voordeel van deze manier van indelen is dat bewoners sneller gelijkgestemden vinden en dat zorgprofessionals zich kunnen specialiseren. Nadelen kunnen zijn dat het proces van plaatsen en overplaatsen minder flexibel is en dat bij het indelen van groepen uiteindelijk maar naar één kenmerk wordt gekeken. Door het ‘langer thuis’ beleid wonen bewoners gemiddeld steeds korter het verpleeghuis, waar dit vroeger jaren kon zijn. Hierdoor verandert de groep snel en vaak. Ongeacht het ‘soort’ groep en de manier waarop de groep tot stand gekomen is, brengt het leven in groepen voor- en nadelen met zich mee. Hierover deelt Mieke meer.

Voor- en nadelen van een groep

Mieke benoemt dat groepen dynamisch zijn, dat wil zeggen dat de samenstelling regelmatig verandert. Groep en individu beïnvloeden elkaar wederzijds:  de groep bepaalt mede het gedrag van de individuele bewoner, maar de individuele bewoners beïnvloeden ook de groep. Bewoners kiezen er niet voor met wie ze samenwonen en moeten dus maar een groep zien te worden. Deel uitmaken van een groep kan voorzien in een aantal basisbehoeften:

  • Erbij horen;
  • Veiligheid en zekerheid;
  • Sociaal contact;
  • Erkenning en waardering; en
  • Van betekenis zijn voor anderen.

Er in een groep ook sprake van een groepsdynamiek zijn, waarbij bovenstaande basisbehoeften juist in het geding komen. Mieke legt hierbij een aantal basistermen uit binnen de groepsdynamica, zoals groepsnormen, groepsrollen, groepsdruk en groepscohesie (zie slide 12). Mieke staat extra stil bij ‘de zondebok’; waarbij iemand in de groep als mikpunt aangemerkt wordt en er op diegene wordt afgereageerd, met als functie dat de groep zo spanning kwijt kan raken. De zondebok dynamiek heeft vaak nadelen voor het individu, maar voordelen voor de groep als geheel. Een ander nadeel van een groep kan zijn dat deelname een groot beroep op sociale en emotionele vaardigheden van de bewoner, welke mogelijk door een ziektebeeld of vanuit bepaalde persoonlijkheid kunnen zijn aangetast.

Sociale agogiek

Het is belangrijk om je te realiseren dat een probleem op groepsniveau zich er niet voor leent om op individueel niveau aangepakt te worden. Gedragsproblemen ontstaan in een context. Zowel gedragsproblemen bij individuele bewoners als groepsproblemen kunnen aangepakt worden door groepsinterventies. Een manier om naar groepen te kijken is volgens het theoretische kader van de sociale agogiek (Houweling-Meijers & Visser, 1997, 2011). De sociale agogiek stelt dat er een evenwicht in de groep is wanneer de groep voor alle bewoners een meerwaarde heeft. Er zijn vier dingen die invloed hebben op het evenwicht en waar je aan kan werken: doelstreven, energievoorziening, structuurverzorging en uitwisseling van de groep met de omgeving (slide 14). Daarnaast kan je ook kijken naar verschillende dimensies die invloed hebben op de groep: waarbij het gaat om de fysieke omgeving, de organisatie, de mate waarin de begeleiding betrokken is en de mate waarin er ruimte is voor de bewoners. Het is überhaupt belangrijk om bij de groep niet alleen naar de bewoners te kijken, maar ook naar het zorgteam. Het zorgteam beïnvloedt de groep en andersom.

Van theorie naar praktijk

Mieke deelt over een pilot binnen haar eigen werkplek. Hierbij werd gekeken hoe bewoners weer meer in actie gebracht konden worden. Zij merkte dat er vaak gefocust wordt op wekelijkse activiteiten zoals de bingo of een keer fietsen, maar volgens haar is er meer winst te behalen door bewoners actiever te betrekken bij de dagelijks terugkerende activiteiten zoals de zelfzorg, zorg voor de woning en dagbesteding. Door bewoners hierbij meer in de actiestand te zetten, was het doel om de behoeften van bewoners meer te vervullen. De behoeften die een specifieke bewoner heeft, haal je volgens Mieke bijvoorbeeld uit het levensverhaal van die persoon. De taak van de medewerkers in deze pilot was om meer te gaan begeleiden en minder te verzorgen. Zij mochten faciliteren dat bewoners onderling elkaar meer gingen helpen. Bij bewoners die al graag hielpen, werd bijvoorbeeld de situatie zo gemaakt dat zij haast niet konden falen. Door de pilot namen bewoners meer initiatief, ook bewoners die als apathisch bestempeld waren. Mieke merkte dat het voor de medewerkers lastig kon zijn om meer ‘met de handen op de rug’ te werken, want voor hen vervulde het helpen ook een behoefte. Mieke legt nog uit dat ze graag werkt met de ‘samen 100% regel’: de ene dag kan de bewoner 20% zelf en de andere dag 30%, de zorgmedewerker vult elke keer aan wat de bewoner niet zelf kan.

Tijdens het intervisiemoment dachten we met elkaar na over eigen casuïstiek, waarbij we keken naar een groep bewoners binnen onze eigen organisatie. Hierbij boden Mieke en Maritza document aan (zie bijlage) waarbij we door middel van vragen eerst stilstonden bij de kenmerken van de groep. De volgende stap was het formuleren van hypothesen, doelen en een strategie over het creëren (of behouden) van meerwaarde van de groep. Daarna stonden we stil bij allerlei mogelijke interventies, zoals aanpassingen aan de fysieke omgeving en aanpassingen in de taakverdeling. Ook stonden we stil bij de vragen 'geeft dit de bewoners een thuisgevoel of een hotelgevoel?’ en ‘is dit een woonplek waar gewerkt wordt, of een werkplek waar gewoond wordt?’. Mieke adviseert om in gedragsvisites ook ruimte te maken voor het bespreken van hoe het met de groep gaat en niet enkel met de individuele bewoners. Daarnaast was nog een advies om ook de mantelzorgers niet te vergeten.

Al met al een levendige en leerzame bijeenkomst met veel nieuwe, bruikbare kennis uit de sociale agogiek en een stimulans om vaak onderbelichte therapeutische mogelijkheden te benutten. Kortom: het genereren van steun en het beperken van stampij!

developed by