Proefschrift: Depressie op oudere leeftijd
Halverwege april 2019 is huisarts en onderzoeker Floor Holvast gepromoveerd op het thema: Depression in older age; challenges for general practitioners.
Vanwege de vergrijzing en de de-institutionalisering is de verwachting dat huisartsen frequenter te maken krijgen met ouderen met depressieve klachten. Er is vaak sprake van complexe problematiek bij ouderen met een depressie vanwege comorbide somatische problemen (o.a. cardiovasculair, COPD, artritis, diabetes) welke elkaar negatief beïnvloeden wat betreft het herkennen en behandelen. Eerder onderzoek liet zien dat ouderen minder snel lijken te denken dat er hulp nodig is voor psychische klachten. Ook bleek dat 10 % van de ouderen een depressie ontwikkelt. Ouderen die voldoen aan de criteria van een depressie bezoeken vaker een huisarts dan leeftijdsgenoten zonder depressie. Een depressie wordt echter niet altijd als zodanig herkend door de huisarts. Als mogelijke verklaring wordt genoemd dat een depressie op latere leeftijd zich anders presenteert, de klachten gezien worden als onderdeel van somatische problemen of passend bij de levensfase (met een groter voorkomen van o.a. verlieservaringen).
Minder dan de helft van de ouderen met een depressie wordt ervoor behandeld. Het merendeel wordt in de 1e lijn behandeld. Er wordt weinig door verwezen naar de GGZ, overeenkomstig de wensen van de oudere patiënten zelf. Het merendeel wordt behandeld met medicatie terwijl ouderen aangeven dat ze liever begeleiding of psychotherapie willen. In vergelijking met jongere volwassenen, krijgen ouderen vaker medicatie en worden ze minder vaak doorverwezen naar de GGZ.
In het onderzoek is gekeken naar de huidige zorg van huisartsen voor oudere mensen (60-90) met een depressie en hoe deze zorg verder geoptimaliseerd kan worden door te kijken naar de associatie tussen depressie en sociale context en hulpzoekend gedrag, de behandeling en de medische context. De conclusies in het proefschrift zijn:
- 80% van de ouderen met een depressie voelde zich bij de 0 meting in zekere mate eenzaam; 33% voelde zich (zeer) ernstig eenzaam.
- Na twee jaar bleek 48% van de ouderen nog steeds te kampen met een depressie.
- Een hogere mate van subjectieve eenzaamheid bij ouderen met een depressie (onafhankelijk van de werkelijke omvang van het sociale netwerk) hangt samen met een hogere ernst van de symptomen van de depressie na 2 jaar en een lagere kans om in remissie te zijn voor de zeer eenzame mensen t.o.v. de niet-eenzame mensen. Aandacht voor de beleving van eenzaamheid door huisartsen en interventies die gericht zijn op de subjectieve beleving van eenzaamheid worden als belangrijk gezien.
- 70% van de ouderen die voldeden aan de criteria voor een depressie besprak zijn/haar psychische problemen met een hulpverlener (let op ≠ behandelen) wat een hoog percentage is (ter vergelijking: bij volwassen tussen de 18-65 is dit 50%) en laat volgens de onderzoekers zien dat de idee dat ouderen minder behoefte hebben aan hulp bij psychische klachten niet klopt. De overgrote meerderheid besprak de klachten in de 1e lijn (61.7%; waarvan 50.9% met een huisarts en 12% met een psycholoog). Het is onduidelijk of de klachten even aangestipt zijn of uitvoerig besproken. Het is belangrijk is dat huisartsen op de hoogte zijn van de hoge prevalentie van depressie bij ouderen en het feit dat het slecht herkend wordt zodat ze er meer alert op zijn. De onderzoekers geven aan dat het mooi zou zijn wanneer de huisartsen meer mogelijkheden hebben om ouderen laagdrempelig begeleiding aan te kunnen bieden via een praktijkondersteuner.
- Psychische klachten bespreken met een hulpverlener is NIET geassocieerd met een hogere behoefte aan zorg maar hangt samen met andere factoren te weten: toenemende leeftijd, van Nederlandse afkomst, minder eenzaamheid en een hoger inkomen. Mensen die eenzaam zijn, met een andere etnische achtergrond of een lager inkomen zullen dus minder geneigd zijn om dit ter sprake te brengen en zo adequate hulp te krijgen voor deze problemen.
- Een review (RCT, niet RCT onderzoek en kwalitatief onderzoek tezamen) naar effectieve non- farmacologische behandelmogelijkheden in de eerste lijn voor ouderen met een depressie laat zien dat er bewijs gevonden wordt voor cognitieve gedragstherapie (op basis van meta-analyse) en mogelijk voor lichttherapie (op basis van 1 onderzoek; meer onderzoek nodig). Interventies in de samenleving die veelbelovend zijn voor de huisartsenpraktijk maar nog wel verder onderzoek behoeven zijn: bibliotherapie, gedragsactivatie, life review, kortdurende psychotherapie, probleemoplossende therapie (PST) en cognitieve therapie.
- Wat betreft het gebruik van antidepressiva bleek dat er bij ouderen sprake is van een hoge mate van therapie ontrouw. 13,5 % start niet met de medicatie, 15 % slikte op minder dan 80% van de dagen de voorgeschreven dosering en 37 % stopt op een zeker moment met het gebruik (25% binnen 4 weken).
- Ouderen met een depressie of een andere psychische aandoening in de eerste lijn hebben 16% meer kans op multimorbiditeit in vergelijking met mentaal gezonde ouderen. Ook gebruiken ze chronisch 46% meer medicatie waaronder ook meer sedatieve en anticholinerge medicatie. Dit laatste bleek specifiek voor ouderen met een depressie, ook in vergelijking met ouderen met andere mentale problemen. Tevens bleek dat ouderen met een depressie eerder therapie ontrouw zijn wat betreft hun cardiovasculaire medicatie in vergelijking met ouderen met andere psychische problemen en mentaal gezonde ouderen.
Het proefschrift laat duidelijk zien dat de behandeling van ouderen met een depressie een multifactoriele en complexe zaak kan zijn. Volgens de NHG richtlijn bij depressie wordt er bij depressieve symptomen voorlichting en adviezen wb dagstructuur en activiteiten gegeven door de huisarts. Wanneer er sprake is van een depressie kan daarnaast een kortdurende behandeling worden aangeboden, te weten begeleide zelfhulp of problem solving treatment. Gezien de resultaten van de review wordt geadviseerd om hierbij meer gebruik te maken van CGT. Dit zijn hele mooie aanbevelingen en stappen maar het is de vraag of dit, gezien de complexiteit, wel altijd voldoende is. De richtlijn geeft ook duidelijk aan dat wanneer deze stappen onvoldoende resultaat opleveren, het advies is om door te verwijzen voor psychotherapie of te starten met medicatie. Ondanks de voorkeur voor psychotherapie van ouderen, bewijs dat psychotherapie net zo effectief is bij ouderen als bij jongere volwassenen (zie landelijke stuurgroep; 2008b) en de mate van therapie ontrouw (medicatie), wordt er in het proefschrift nauwelijks gesproken over (eventuele knelpunten bij) doorverwijzing, terwijl wel benoemd wordt dat dit minder vaak gebeurd dan bij jongere volwassenen. Ouderenpsychologen, vaak lid van een multidisciplinair team en gewend aan het werken met mensen met multimorbiditeit, zijn bij uitstek gekwalificeerd om op een laagdrempelige manier (zowel individueel als in groepen) behandeling te bieden aan ouderen met een depressie. Het verder versterken van de samenwerking met de huisartsen/POH, eventuele knelpunten wat betreft doorverwijzing in kaart te brengen en het bundelen van kennis en vaardigheden om zo gezamenlijk de zorg aan ouderen met een depressie te verbeteren lijkt dan ook gewenst.
op: 19 juni 2019